360
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.
wordt ook melding gemaakt van de
van een pantomine getiteld le Cheval
onder medewerking van Mr. Martial,
het „cirque ambulant” met zijn gezelschap
„écuyères”. Maar dit behoorde tot de
schijnen te ondervinden en als giftige paddestoelen uit
den grond opschieten. Dergelijke stukken, die de lagere
hartstochten prikkelen, vinden toch hun weg, maar moesten
door de critiek streng veroordeeld worden, omdat zij
zoowel de acteurs als den smaak van het publiek bederven.
Daarentegen moesten de stukken van degelijke strekking
en meer letterkundige beteekenis, die niet terstond onder
het bereik van het oppervlakkig publiek vallen, welwillend
worden ontvangen en aanbevolen.
De Haagsche Courant van die dagen gaf een opge
wonden beschrijving der opvoering, die aan alle ver-
eischten voldeed, zoowel wat de keuze van het stuk, als
wat de vertolking betreft. Aan Mej. Ziesenis-Wattier
wordt nog een bizondere hulde gebracht voor hare
prachtige en smaakvolle costumes. De inrichting van het
gebouw, de decoratiën en de tooneelmechaniek worden
uitbundig geprezen en de noodige lof wordt toegebracht
aan den architect J. van Duyfhuis en de kunst
schilders de heeren van Cuilenburg, Henning en
Breckenheimer, die de decoratiën hebben ontworpen
en uitgevoerd.
In den eersten tijd werden er nu en dan op ongeregelde
tijdstippen voorstellingen gegeven. Het heeft geruimen
tijd geduurd eer den Haag op een eigen gezelschap kon
bogen. Tijdens de kermis werd in het gebouw een bal
en redoute, en in den tuin het volgend jaar een vauxhall
gegeven.
In latere jaren
opvoering
accusateur
directeur van i
van „écuyers” en
uitzonderingen.
De schrijver dezer regelen kan zich dien tuin waar