365
’t vijvernat,
onwillekeurig medesleepte. Zijn voorstellingen van den
Cid en Hamlet moeten, volgens het oordeel zijner
tijdgenooten, geheel eenige kunstscheppingen zijn geweest.
Hij is een dier verschijningen geweest, zoo als die op
het kunstgebied slechts zeldzaam voorkomen. De bekende
letterkundige de heer A. Beeloo, de talentvolle dichter
van 's-Gravenhage, heeft hem in een gedicht herdacht,
dat bij zijn dood werd uitgegeven en waaraan wij het
slotcouplet hier laten volgen
Stil ligt hij daar in ’t riet gedoken,
De schoongepluimde Zwaan, de roem van
De schoone hals schijnt nu gebroken,
Zoo fier eenmaal omhoog gestoken,
De vlerk hangt neer, weleer met paarlen overspat.
Helaas, hoe kunnen zwakke zangen
Uw tooi, o fiere Zwaan vervangen,
Te laag is voor uw kunst mijn lied,
Dat grootscher dichter u bezinge,
Zijn zang naar eerelauwren dinge,
Mijn hart slechts sprak, de roemzucht niet.
In 1819, dus het volgend jaar ontmoeten wij W. Bingley
en A. Hoedt, zoon en schoonzoon van Ward Bingley als
directeuren van den Haagschen schouwburg. Zijn gezel
schap bestond deels uit zeer goede krachten, onder wie
wij de bekende namen van Hanswijk, Schouten en mej.
Stoopendaal aantreffen. Het repertoire had geen noemens-
waardige wijziging ondergaan. Nog altijd beheerschten
Kotzebue en Iffland het tooneel. Ik behoor niet tot diegenen,
welke onvoorwaardelijk over de werken dezer schrijvers
den staf breken. Iffland was een talentvol acteur, die een
groote tooneelkennis bezat, Kotzebue beschikte bovendien
over een groote mate van menschenkennis waardoor zijne
stukken, wanneer zij enkele keeren worden opgevoerd,
zelfs nog in onzen tijd, een deel van het publiek weten te
boeien. Zij hebben voor het klassieke treurspel, Voltaire's
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.