367
wij vermeld: Montigny van H. H. Klijn, het Turf
schip van Breda door C. van der Vijver en de
blijspelen van Langendijk. Nu en dan werden de voor
stellingen van het Hollandsch gezelschap door opvoeringen
afgewisseld van de Nederlandsche opera te Amsterdam,
die o.a. de Too verfluit van den beroemden Mozart,
benevens Elisabeth van Engeland en Tancred
van Rossini gaven. De directie dezer opera bestond uit
de heeren J. H. Dessauer en Fransman. Een enkelen keer
trad het Amsterdamsch ballet op, waarin destijds de familie
Kobler uitmuntte. Men versmaadde somtijds niet de mede
werking van acrobaten en koordedansers, zooals bij de
vertooning der groote pantomine het landelijk Feest,
bij welke gelegenheid twee parallel gespannen koorden
uit het midden der zaal naar den nok van het gebouw
liepen, zooals op het pogramma vermeld stond. Het
gebeurde ook wel eens dat in de tusschenbedrijven een
„roijaal kunstkabinet van wassenbeelden” of „de automaat-
domino-speler”, of wel „het mechanisch standbeeld”
vertoond werd. Gelukkig dat dergelijke vertooningen tot
de uitzonderingen behoorden, anders zoude het tooneel
tot den rang van een kermistent afdalen.
De nadeelige invloed van de critiek, vooral, waar die
door onbevoegden wordt uitgeoefend, deed zich ook in
die dagen gevoelen toen de heeren Hoedt en Bingley
in 1828 zich verplicht zagen in een door hen uitgegeven
vlugschrift van zekeren recensent, die onder den naam
van Proficiat in het „Algemeen Nieuws- en Adver
tentieblad” zijn aanvallen op hen richtte, hunne hande
lingen te verdedigen.
Het schijnt dat de recensent zijn beoordeelingen schreef
zonder de voorstellingen bij te wonen en daardoor meer
malen ongegronde opmerkingen maakte wegens de rol
bezetting. Hij toonde zijn onbevoegdheid ook op ander
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.