369
HET NATIONAAL TOONEEL, ENZ.
afgedankt en was met zijn mede-directeur J. E. de Vries
naar Amsterdam vertrokken, om daar een nieuwe directie
te aanvaarden en had eenige der beste artisten, zooals
de heeren Morin en Breedé, benevens den heer en mevrouw
van Ollefen en mej. Suze Sablairolles medegenomen, wier
namen aan velen onzer tijdgenooten nog als goede be
kenden in de ooren zullen klinken. De overblijvende
leden van het vroeger gezelschap, met den regisseur
J. Hammecher als tijdelijk directeur, verkregen de con
cessie om gedurende één jaar den schouwburg te bespelen.
In de gemeenteraadszitting van 7 Maart 1854 werd
besloten de verleening der concessie en de benoeming
der directie, zooals reeds met den Franschen schouwburg
geschiedde, aan het Dagelijksch Bestuur over te laten.
De heer Mr. A. W. Jacobson, die deze beslissing als
een onwettige daad en in strijd met art. 138 der Ge
meentewet beschouwde, heeft aan dit onderwerp een
vlugschrift gewijd, dat in 1879 bij Martinus NijhoffwerA
uitgegeven.
Het schijnt dat de Gemeenteraad anders over de zaak
dacht en ook het college van Gedeputeerde Staten der
provincie geen termen vond het genoemd raadsbesluit te
vernietigen. Gedurende de jaren 1854—1876 was de
heer J. C. Valois directeur van den schouwburg, de
eerste vier jaren in samenwerking met den heer Breedé.
Deze periode is een tijdvak van groot verval voor
onzen nationalen schouwburg geweest. Het gehalte der
vertoonde stukken was gering en in overeenstemming
daarmede de opvoering. Het beschaafd publiek woonde
de opvoeringen niet meer bij. Men moet zich nog ver
wonderen dat, onder die omstandigheden, nog enkele
artisten van talent, zooals Rozier Faassen, die zich later
als dramatisch schrijver van groote verdienste deed
kennen, Spoor, Mevrouw Iburg en mej. Piceni den
24