408 een en ander over den haagschen schouwburg.
t) In de Leipziger Muzikalische Zeitung van 1835 werd
verklaard dat deze kapel op concerten (onder Lubeck) goed
was, maar minder goed in den Schouwburg. Dat afstaan van
de Kapel voor den Schouwburg bracht overigens zijn eigenaardige
bezwaren mede. Menigmaal is het gebeurd dat het publiek in
de Opera tot t/2 9 uur moest zitten wachten op het orkest,
omdat dit als hofkapel aan Js Konings tafel dienst had te doen.
gedaald.” Men moet daarbij in aanmerking nemen dat hij
dit schreef terwijl artisten aan de opera verbonden waren
als MUe. Bouvard en de tenor Léon Fleury. Nicolai daar
entegen in zijn Metnoriam, na het overlijden van Koning
Willem III, opgenomen in de Caecilia van 15 December
1890, schreef omtrent de opera in de jaren 1850—1852:
„en wel nooit beleefde deze instelling zulk een bloei als
gedurende dit tijdperk. Met Chollet, later met Monrose
als directeuren, was het gelukt een uitstekend gezelschap
tot stand te brengen. Wij noemen slechts de namen van
Chounier, Montaubry, Caron, de dames Bouvard, Prévost,
Chollet, Deville, Colson, enz.” Hoe het zij de opera
schijnt in elk dezer drie tijdperken voortreffelijk geweest
te zijn. Maar er werd toen ook wat aan ten koste gelegd.
Door Willem I werd in de jaren 1830 1840 eene
jaarlijksche subsidie verleend van 20.000 tot ƒ24.000,
terwijl hij tevens als orkest afstond zijn kortelings op
gerichte Hofkapel x). De Gemeente pastte volgens de
verklaring van den burgemeester Hooft in de Raads
vergadering van 19 Mei 1853 - in de jaren 1830 1841
bovendien nogy 30.000 door elkander genomen per jaar bij.
Maar er was ook veel noodig. Onder anderen eischte
de inventaris die bij de overneming in 1830 maar matig
was, bepaaldelijk aanvulling. Volgens Marcel Briol, bezat
men bij de overneming slechts 2 salons, 1 mansarde,
i palais, 1 temple grec au romain, 1 rustique, 1 jardin,
1 cour en 1 forêt, en dat alles om te geven „le repertoire