EEN EN ANDER OVER DEN 1IAAGSCHEN SCHOUWBURG.
409
15 tot
voor
De groote opera’s, die men in 1830 begon op te voeren
(Muette, Siége de Corinthe) waren van grooten invloed op de
recetten. Uit een staat je in het archief van de opera voorhanden,
blijkt dat de recetten, die van 1820 tot 1829 afwisselend per
seizoen bedroegen tusschen de ƒ30000 en ƒ42000, in 1830 31
opliepen 101/45,713,83, in 1831-32 tot ƒ44255,10, in 1832-33
tot 47951,35, in 1833 -34, het seizoen waarin Robert le Diable
hier het eerst werd opgevoerd, tot 72,557,70 en in 1834—35
tot 73,809,60, het hoogste bedrag dat tot 1852 ontvangen werd.
classique de la tragédie, de la comédie et de l’opéra
comique.” En nu kwamen de groote opera's er ook bij.
Spoedig had men, naar men meende, den man ge
vonden dien men als directeur moest hebben. Nourrit
verbond zich als directeur tot 1835. Er werd een hof-
commissie benoemd, die over de artisten geraadpleegd
werd „als zijnde Z. M. de Koning de grootste contri
buant aan het fransche tooneel”. Ook was er eene
commissie van beoordeeling over de geschiktheid der
artisten. Deze commissie bestond in 1833 uit de heeren
Jhr Mr. G. I. H. Hooft en Mr. J. C. van de Kasteele
(uit Burgemeester en Wethouderskamer), Dr. F. J. van
Maanen (uit den Raad), T. C. graaf van Heerdt tot
Eversberg, uit de geabonneerden uit den 1 en rang, Mr. G.
W. Verwey Mejan, uit die van den 2en rang en H. Dibbets,
wegens de directie van de Koninklijke Muziekschool.
Merkwaardig is dat in 1832 een poging gedaan werd
van de zijde der Koninklijke Muziekschool om behoorlijke
koristen te vormen voor het tooneel, eene poging daarna
naar ik meen, nooit weder beproefd. De Staatscourant
van 16 April hield in eene oproeping van jongelieden
van beiderlei kunne, van 15 tot 22 jaar, óm opgeleid
te worden tot koristen voor het tooneel. Niet alleen
werd het daarvoor benoodigd toon- en taalkundig
onderwijs gratis aangeboden, maar ook werd toegezegd