416 een en ander over den haagschen schouwburg.
Maart d. a. v.
Den 22 Maart d. a. v. werd besloten eene gemengde
commissie te benoemen om met de zich aanmeldende
directeuren voor een fransch opera-gezelschap te onder
handelen. Uit den Raad werden in die commissie benoemd,
de heeren de Sonnaville en Donker Curtius (later ver
vangen door den heer Clant), uit de commissie voor de
Koninklijke Muziekschool de heer de Salis, uit kenners
en liefhebbers van het fransche tooneel, de heeren
Hoffman, Ligthenvelt, Rengers van Warmenhuizen, Steen
gracht van Oosterland, H. van Zuylen van Nijevelt en
J. Pauw Deze commissie deelde 26 April d. a v. mede,
dat zij niet aan een directeur-gérant, maar aan een directeur-
entrepreneur de exploitatie van het fransch tooneel
wenschte op te dragen.
Nog is opmerkelijk de volgende mededeeling door den
burgemeester in de raadsvergadering van 19 Mei 1853
gedaan
„Burgemeester en Wethouders meenen, dat den directeur
alleen niet mag worden overgelaten de samenstelling en
betaling van het orkest, daar de leden, in tegenstelling
van de tooneelspelers, meest alhier gevestigde ingezete
nen zijn, en hun lot niet behoort af te hangen van het
al of niet gelukken der onderneming.
„Daarom meenen wij dat niet als vroeger de koninklijke
bijdrage aan den directeur in geld behoort te worden
uitgekeerd, maar dat deze ook vooral strekken moet voor
de bekostiging van het orkest, en tot het verstrekken
van die zaken welke voor een tooneel onmisbaar zijn;
aan hem overlatende de bekostiging en bezoldiging van
den troep en van den in en 2n orkestmeester.”
De burgemeester deelde verder mede dat de kosten
van het orkest geschat werden op 16.200, en stelde
namens Burgemeester en Wethouders voor om den
operadirecteur eene subsidie van 25.000 te verleenen.