luidde, dat Z. M. bereid was het gevraagde subsidie toe te staan, doch onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat een directeur-gérant zou optreden en niet anders dan in den Haag voorstellingen zouden worden gegeven. Toen de Raad besloot daarop niet in te gaan, maar zelfs de gemeentelijke subsidie, toen van 15.500, niet meer toe te kennen, en aan Z. M. bericht gaf van de benoeming van Emile Marek tot directeur, trok de Koning zijn subsidie van 20.000 in. En de arme Emile Marek moest nu maar trachten er voorloopig zonder eenige subsidie te komen. Wat de directiën aangaat is in 1888 nog een belangrijk besluit genomentoen werd de bepaling betrekkelijk de beoordeeling van aan debuten onderworpen artisten der Fransche opera door een jury uit de abonnés ingetrokken, zoodat de directies voortaan geheel vrij bleven in de keuze hunner artisten. In 1897 werd door den Gemeenteraad besloten de geheele exploitatie van den Schouwburg op te dragen aan de Vereeniging „het Nederlandsch Tooneel” en om in verband daarmede de verschillende gemeentebetrekkingen bij den Schouwburg op te heffen. Aan de exploitante werd daarbij 28.000 subsidie toegekend. Namens het Nederlandsch Tooneel werden met de directie van de Fransche Opera belast de heeren van Bijlevelt en Lefèvre, die ingevolge het bovengenoemd Raadsbesluit ook be zwaard werden met de volle kosten van het orkest. In 1901 wijzigde zich de toestand in zoover dat de algeheele exploitatie van den Schouwburg gegund werd aan de heeren van Bijlevelt en Lefèvre. Zij kregen het vrije gebruik van den Schouwburg met aanhoorigheden en van den geheelen inventaris met eene subsidie van ƒ18000 en met de bevoegdheid den Schouwburg op vrije dagen te verhuren aan het Nederlandsch Tooneel en andere gezelschappen. 420 EEN EN ANDER OVER DEN HAAGSCHEN SCHOUWBURG.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 447