422 EEN EN ANDER OVER DEN HAAGSCHEN SCHOUWBURG.
de tegen-
Te meer verdienstelijk is het dat ook van
woordige directeuren van Bijlevelt en Lefèvre, dat zij het
zoolang hebben weten te bolwerken, langer zelfs dan een
van hunne voorgangers, waar speciaal hun het lot trof
eenige jaren telkens die dubbele concurrentie het hoofd
te moeten bieden. En al heeft het hun niet kunnen
gelukken de Haagsche Opera weder op het peil te brengen
van het glorierijke tijdperk (1830 1852), niemand kan
hun dat euvel duiden, waar zij met zoo luttele subsidie
zich moeten trachten staande te houden. Volgens door hen
verstrekte mededeelingen moeten, in tegenstelling met
vroeger, de exploitanten nu zelven betalen de salarissen
van de orkestleden, die van de geëmployeerden aan den
Schouwburg, zooals van den administrateur, den deco
ratieschilder, den concierge, de machinisten enz., verder
de belastingen 2200), de verlichting f 8 a 9000),
de verzekering tegen brandschade (ruim f 4000), ver
warming 1200 enz.
De uitgaven uitsluitend voor het operagezelschap
worden door hen berekend over de zeven maanden van
het speelseizoen op ongeveer f 180.000, waarvan alleen
aan appointementen van artisten, koor en orkest
f 130.000. De appointementen der artisten varieeren van
3500 tot 700 francs per maand. Een fort-tenor verdient
gemiddeld tegenwoordig 3000 francs per maand, een
forte-chanteuse 2500 francs; een tenor-léger 2000 a
3000 francs enz. Gewoonlijk zingen zij daarvoor 10 a 12
malen per maand en moet eiken keer meer zingen pro
1) De post „Kosten van den Schouwburg” thans uitgetrokken
tot een bedrag van f 19.260, bedroeg op de Gemeentebe-
grooting voor 1903 nog f 68,255.88. Dus tijdens de directie-
Mertens, den onmiddellijken voorganger van de heeren van
Bijlevelt en Lefèvre, legde de Gemeente een halve ton meer
ten koste aan den Schouwburg dan op dit oogenblik.