4° ’s-GRAVENHAGE GEDURENDE DE 19DE EEUW. v. d. Does in en vrij wat ontgaan, want er is veel veranderd sedert de dagen toen Jacob van der Does de Nieuwe Haven .beschrijft als: Een gracht die aan den Haag zooveel verversching geeft, Dat men bij zomertijd nooit stinkend water heeft. Het zuidwestelijk vierde deel is jonger ruimer gebouwd dan het vorige, maar ook hier zijn winkelnering, handwerk en industrie de hoofdmiddelen van bestaan; de drukke wekelijksche en Westlandsche markten worden hier gehouden aan de grenzen (Groote markt en Prinsegracht) welke deze buurten scheiden van het iets uitgestrekter noordwestelijk kwartier dat de Groote- of St. Jacobskerk bevat en van ouds, ook zelfs nu nog bijzonder veel geestelijke gestichten telt en overigens grootendeels aan burgers en kleine nering doenden ten verblijve strekt, behalve daar waar de Prinsegracht nog een air van deftigheid bewaart en de aanzienlijke winkelbuurtenVlaming-, Vene- en Hoogstraat en Noordeinde het begrenzen; een opmerkelijke, hoognoodzakeüjke verbetering was het doorbreken van de Prinsestraat naar de noordwestelijke buitenwijken. Hoewel het tegenwoordig Koninklijk paleis met den vrij uitgestrekten Prinsetuin en de nieuwe stalgebouwen in dit kwartier liggen is het vierde of laatste Noordoostelijk „Viertel” de eigenlijke hofstad, de zetel der regeerings- collegiën, en der departementen van bestuur; de vorstelijke Ofschoon thans geheel volbouwd heeft deze gracht wel iets van haar „prestige” ingeboet, sedert Jacob v. d. Does in 1666 zong: Dit is de schoonste gracht die iemand kan aanschouwen. Van water, van geboomt, van bruggen en gebouwen, Die niet zou wijken voor een gracht van d’Amstelstad Indien zij was volmaakt en al haar huizen had.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 51