’s-GRAVENHAGE GEDURENDE DE EEUW. 43 I9DE flinke Passage is van iets later dagteekening (1884). Als men verneemt dat in ’s-Gravenhage’s bloeiperiode, toen dozijnen ambassadeurs en honderden diplomaten onze residentie met volle recht Europa’s staatkundige hoofdstad achtten, dat toen het nauwe Halstraatje de eenige verkeerweg was tusschen het centrum der stad en de hofwijk, dan staat men verbaasd en toch was dit zoo en datzelfde onbeduidende straatje gevuld met winkels die de fijnste weeldeartikelen tentoon spreidden, en men wist toen ook zeer goed wat weelde was. Onze dichter van der Does maakte dit duidelijk in de volgende regelen Hier vindt men alle ding, hier staet men noyt verlegen, En selden soeckt me’r iet, of’t wordt voor geit verkregen; Want al wat Brussel maeckt, al wat Parijs verzint, ’t Is wonder soo gij ’t hier na acht daegh niet en vint. Wenden wij ons nu van het Buitenhof, dan moeten wij om andere opmerkelijke verbeteringen waar te nemen de Gevangenpoort doorgaannog altijd eene verkeers- belemmering en voor velen eene treurige herinnering, omdat er geen enkele roemrijke gebeurtenis aan is ver bonden; elke andere gevangenis had eene dergelijke woeste, betreurenswaardige handeling kunnen opleveren als de moord der de Witten en het schijnt wel of men leedvermaak vindt in zulk eene herdenking, tenzij men ook den Haagschen Schout van Banchem niet wil ver geten, die ook in die jaren hier werd opgesloten om later zijn doodvonnis te vernemen, omdat hij op zeer vindingrijke wijze mooie meisjes wist af te richten op staatkundige knoeierijen en geldelijke afzetterijen. Langs den Kneuterdijk betreden wij dan het Voorhout met zijne reeds van Keizer Karel V dagteekenende linde lanen, die Huygens de zeer eigenaardige dichterlijke vraag deed ontboezemen: „en waar zag men ooit be-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1904 | | pagina 54