’s-GRAVENHAGE GEDURENDE DE I9DE EEUW.
52
Schoon zijt ge, o Hollands zetelstad,
Verruklijk om te aanschouwen!
Doorslingerd van uw lindenpad,
Omzoomd met praalgebouwen.
En ’t breed borduursel is uw bosch,
Met bloeiend veld en hagen,
Hier rijzen beuken, slank en trotsch
Als pijlers naar den hoogen,
En vormen lanen in het bosch
Gewelfd als tempelbogen.
aan den Leidschen weg, voorheen als voorganger van
den Bataaf druk bezocht door moeders en kinderen, thans
volkomen vernieuwd bovendien een toevluchtsoord voor
de wielrijdende jeugd.
De omstreken van ’s-Gravenhage worden algemeen
geroemd en niet ten onrechte want de fraaie en oneindige
afwisseling aanbiedende wandel- en rijwegen strekken
zich naar alle zijden uit, al is het jammer dat de wandelaar
telkens meer en langer huizenreeksen te doorworstelen
heeft; maar wie waardeert niet de wegen die tusschen
de schoone parken van wijlen Prins Frederik of achter
de buitengoederen om naar Wassenaar voeren, de
vriendelijke, naburige dorpen Voorburg en Rijswijk',
de welvarende Westlandsche gemeenten, waarvan het
bezoek vergemaklijkt wordt door stoomtrammen in alle
richtingen. Waarlijk ons Haagje is in dit opzicht goed
bedeeld en als men nu dit overzicht van stad, voorsteden
en omstreken samenvat dan kan men het inderdaad niet
kwalijk nemen dat Beeloo reeds jaren geleden zong
En vooral wanneer hij het Bosch herdenkt door de
volgende ontboezeming: