9°
DE HAAGSCHE SCHILDERKUNST IN DE I9E EEUW.
bleef zij hare kracht
’s-Gravenhage, 19 Juni 1900.
Johan Gram.
aan vang verdoold en
had weten te bereiken,
gezondheid van
voort met de
en voor zulk eene
verscheidenheid te zorgen, dat een oplettend beschouwer
de stof te overweldigend wordt.
Zeker is het, dat de kunst in de 19e eeuw tal van
lotsverwisselingen heeft ondergaan. Was zij in den
ver van de hoogte, die zij eenmaal
na i860 herkreeg zij hare krachtige
weleer. En al vertoonde zij in den
laatsten tijd zonderlinge kuren, voor het meerendeel
en gezondheid behouden en mocht
zij fier zijn op haar kloek bestaan.
volgens die nieuwe opvatting met potlood of penseel ten
uitvoer gebracht, zijn alom gezocht. Van al de mannen
van beteekenis, welke het kleine Nederland in den laatsten
tijd bezit, hebben Haverman, de Josselin de Jong en
Toorop de beeltenis in Tijdschrift of op doek geschonken.
Een van De Josselin de Jong’s best geslaagde portretten
is de voortreffelijke facie van Charles Rochussen in het
museum Boymans te Rotterdam, eene bewonderenswaar-
dige proeve van smaakvolle uitvoerigheid en van door
dringen in het karakter van den af te beelden persoon.
Ook Haverman heeft met die buitengewone scherpte
van waarneming en dien soms onbeteugelden lust tot
detailleeren, voortreffelijke beeltenissen geschilderd en
geteekend, zielvolle portretten, die den ervaren en be
gaafden kunstenaar kenmerken.
Zoo gaan de Haagsche kunstenaren
kunst te dienen, ieder op zijne wijze,