DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
97
terreinkennis, zoowel van de stad als van de omstreken,
en hij is uitstekend op de hoogte van den aard en den
graad van vordering van alle openbare werken.
Hij gaat die nauwkeurig na, liefst in de morgenuren,
en daar zich meestal onmiddellijk na zijn pensionneering
bij hem een sterke liefde voor critiek openbaart, aarzelt hij
geen oogenblik zijn meening vrij en frank ten beste te geven.
Die kritiek vindt op tweeërlei wijze plaats. Er zijn er,
die zich tevreden stellen hun meening mondeling te
verkondigen in een sociëteit of vergadering; maar er zijn
er ook die zich hiermede nog niet voldoende verlucht
gevoelen en die dan hun overkropt gemoed uitstorten in
brochures of ingezonden stukken, wat hun tevens een
aardige bezigheid verschaft.
Na de ochtendwandeling brengt hij een bezoek aan
de soos om even de kranten in te zien en een confrater
te ontmoeten, waarna hij kalm naar huis wandelt om te
gaan koffiedrinken.
Dan zit hij in een verloren uurtje na den maaltijd te
bladeren in een promotieboekje of een zelf aangelegd
lijstje, en hij schrapt hier en daar iets aanpromoveert
er een, pensionneert een ander, of stopt een ongelukkige,
met een eenvoudig kruisje achter zijn naam, voor eeuwig
in ’t kerkeputje.
In den achtermiddag zijn zij weer allen op ’t appèl;
men kan ze overal vinden; de jongeren, die om een of
andere reden wat vroeg den dienst met pensioen hebben
verlaten, zwalken door de drukste stadsgedeelten, in de
hoop een actieven vriend te ontmoeten van wien zij iets
kunnen vernemen omtrent den gang van zaken en of
de boel nog marcheert nu zij er uit zijn.
De anderen, die weinig tijdgenooten meer hebben,
wandelen in hun geliefkoosde boschjes, om ten slotte
toch nog even in de „besogne” hun anker neer te werpen.
7