g8
DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
Zoo hebben zij sinds menschenheugenis in den Haag
rondgeloopen en zullen zij de Residentie blijven stoffeeren
in hun verschillende schakeeringen, hetzij boemelend en
critiseerend of ijverig nog na volbrachten staatsdienst,
zoekend naar baantjes en zich verdienstelijk makend op
ander terrein; maar allen toch gelukkig in het Haagje
en bewust of onbewust den lof verkondigend van deze
rustige, aristocratische plaats, die meer nog dan Arnhem
en Nijmegen als aangewezen is voor deze categorie van
het menschdom, die er onwillekeurig haar eigenaardig
cachet aan heeft gegeven.
Er is veel over den Haag geschreven en er wordt
veel over gepraat, bevoegd en onbevoegd, in ieder geval
een bewijs dat het de moeite waard is, maar ’t is wel
kenmerkend dat in alle geschriften en alle gesprekken
over den Haag de „ambtenaar-’ even wordt ingelascht,
wanneer hij althans niet den boventoon voert.
Voor een Hagenaar is dat even natuurlijk als dat men
over Hengelo sprekende den fabrikant niet verzwijgen zou.
’t Is niet zoozeer hun aantal dat domineert als wel het ras.
En ook dit dreigt onder den alles niveleerenden tijdgeest
te gronde te gaan.
’t Is hier in dit opstel dan ook de plaats om hem van
uit het stof der archieven op te delven en zijn portret
te geven zooals het zich gewijzigd heeft in den loop
van de eeuw.
Scribax schreef in 1842 in de „Nederlanden door
Nederlanders geschetst” van deze type het volgende
,,’s-Gravenhage, de koninklijke vijverstad, heeft
zijne kroeghouders, zijne schilders, zijne lakijen, zijne
advokaten en zijne ambtenaren. Ik tart U, om elke
straat door, elke gracht op, eiken wal langs, elk slopje
in te wandelen, en in elk derzelven minder dan het