EEN EEUW GENEESROMMEL. 2 den rooden draad, die loopt door de kronkelpaden en den weg wijst in den doolhof der meeningen. Es ist Schade, Herr Doktor, dass Sie keinen bessern Titel haben, von wegen der Presentation. Stellig, waarde Heine, vermag 'n titel veel in dit ondermaansche; edoch, van de maan gesproken! Zij vertoont vijf schijngestalten het laatste kwartier der oude eeuw ziet den meester verdwijnen; de nieuwe maan de geboorte der geneeskundige staatsregeling; het eerste kwartier de toepassing der fransche wettende volle maan die van ’t jaar achttien, en het laatste kwartier die van de jaren vijfenzestig en achtenzeventig met de wijziging van tweeënnegentig. De volle maan prijkt bijna een halve eeuw aan den hemeltrans: een vaderlijk bestuur is toch maar alles. Begin en eind zijn zeer onbestendig en, opmerkelijk! hebben drie standen. Het deerntje blikt op den uitstervenden gildebroeder van het harde en van het zachte systeem, het besje op den verdwijnenden meester van de stad en van het platteland. Elke eeuw heeft haar verschoppelingen finisque ab origine pendet; en het einde hangt af van den oorsprong; of, wilt ge, het laatste bedrijf van het eerste. De eeuw begint zooals zij eindigt; denk maar aan de artsen, die ’n bijzonder, speciaal, gedeelte der ziektekunde beoefenen, de specialisten, zoo mannelijke als vrouwelijke. De laatsten zijn in het midden der eeuw ten onzent onbekende grootheden. Aan vang en slot zijn gelijkvormig, doch lang niet gelijk. De specialisten van het oude jaar nul kunnen niet op dezelfde lijn geplaatst worden met die van het nieuwe jaar nul. Toen lijkt de wetenschap een kleine meid, hoekig en driest, een nest; nu een flinke jonkvrouw, aanvallig en vrijmoedig, een wolk.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 10