DE HAAGSCHE TYPEN IN DE igE EEUW.
IO4
plaatste de heer Terhoorn een looden inktkoker en een
klein fleschje met rooden inkt op de tafel, welke voor
werpen achtervolgd werden door twee linialeneen
karlet en een breed, plat.
Daarna stelde de rijksambtenaar zijn leeggeworden,
grofstrooien hoed, die tot dusver zijn hoofd niet had
verlaten, boven op het lokèt van den lessenaar
Dit portret wordt dan aldus voltooid:
„Intusschen heeft de ambtenaar Terhoorn een kort
pijpje opgestoken, buigt hij zich over zijn werk en na
eenige oogenblikken krast zijne pen over het papier,
terwijl blauwe rookwolkjes zijn gelaat omhullen.
Dat gelaat maakt bij oppervlakkige beschouwing den
indruk van botheid; geen enkele trek om mond en lippen,
geen enkele straal uit het vaalgrijze oog tuigt van schran-
deren zin. De schaarsche, plat op het hoofd gestreken
lokken bevestigen die opvatting, het onredzame in de
geheele persoon van het vijftigjarige, gerimpelde kereltje,
gevoegd bij het ietwes onfrissche van zijn katoenen hals
boord en borsthemd en het ietwes schovele van zijn
verdere kleedij van de groote slofschoenen af tot het
glimmend zwarte, lage vest en de hooge, slecht om den
hals sluitende, steeds langs den nek opkruipende stropdas
toe, dat alles kan zulk een denkbeeld van weinig
verstandelijke ontwikkeling slechts te gereeder ingang
doen vinden.
Maar zoo ergens dan bedriegt hier de schijn. De
Heer Matthijs Terhoorn, adjunct-commies aan eene dier
afdeelingen waaraan behalve de chef-referendaris nog
één commies, twee adjunct-commiezen en één klerk
werkzaam zijn, is van al deze ambtenaren de chef
niet uitgezonderd -- de bekwaamste in de zaken. Met
taai geduld en onverzettelijke geestkracht heeft hij zich
sedert zijne komst aan die afdeeling, 15 jaren her, op