DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
105
no.
een mogen kennen die het majesteits-
de zaken toegelegd; buiten die zaken bestaat de wereld
niet voor hem, en de wereld zou ook zonder die zaken
niet kunnen bestaan; de geheele residentie, in lente,
zomer, herfst of winter is voor hem in die ééne kamer
11 van het Departement beperkt; het geheele Rijk
der Nederlanden volgens art. i der Grondwet is in dat
ééne vertrek no. n besloten, en gelijk een ideale land
bouwer bij het afsterven van een zijner runderen eerder
een traan naar de oogen voelt wellen dan bij den dood
van een zoon of dochter, die wegens te jeugdigen leeftijd
nog geen deel aan den arbeid op veld en akker kon
nemen, zoo leed de heer Terhoorn betrekkelijk dieper
als een der door hem gestelde staatsstukken door den
Secretaris-Generaal of den Minister werd afgekeurd dan
wanneer een familieramp hem trof. In één woord
hij behoort tot het corps der zoogenaamde „bureau-
hengsten.
Hoeden af voor zulke dienaren van den Staat, tot den
juisten gang van welks bureaucratisch raderwerk dergelijke
werktuigkundigen onmisbaar zijn; hoeden af voor die
compagnieën der oude maar altoos taaie garde, die ofschoon
nooit kruit hebbende geroken, altoos veldslagen op het
papier leveren en als verwinnaars keeren uit den slag
Helden, die met weêrgalooze stiptheid hun post bewaken
en liever zouden ondergaan dan éen enkele maal ontrouw
worden aan het ongerepte vaandel der sleur.
Hoeden af voor die ambtenaren, fundamenten van het
enge, laag bezolderde gebouw der bureaucratie, tichel
steenen in den ruimen, maatschappelijken tempel!”
Maar de ambtenaren, waarvoor wij volgens Piet Vluchtig
onze hoeden moeten afnemen zijn nu verdwenen, zooals
Johan Gram in 1893 °°k 'n zÜn ,,’s-Gravenhage”
constateerde.
Ik heb er nog