DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
112
vinden met het opschrift „wacht u voor den booze’’, dan
weet ge bij voorraad wien het voorstelt en aan wien de
vrome man zijn conterfeitsel, zoo algemeen verspreid, te
danken heeft.
Nu ik aan de vrome luï ben moet ik u een vraag doen.
Zaagt ge ooit op de Groote Markt, s’avonds tegen 6 of 8
uren, een opeenhooping van menschen, mannen en vrouwen,
zonder dat ge onderscheiden kondet wat er aan de hand
was? Ik zal u ’t standjen ophelderen.
Te midden van deze schare heeft zich een heer geplaatst,
wien de goedheid op ’t gelaat te lezen is, een eenvoudig,
deftig en naar mijne innerlijke overtuiging gemoedelijk
man, die zijn leven wijdt aan de bekeering der verdoolde
menigte en met opoffering van tijd en geld zijn werk, in
zijn oogen zeker Gode welgevallig, verrigt, zonder zich
te storen aan de spotternij dergenen, die hem niet begrijpen
of zijn ijver afkeuren. Ik doe dat niet; ik respecteer ’s mans
edele zorg voor de zaligheid van zijn medeburgers, boeren
en buitenlui, maar ik begrijp niet hoe de overheid deze
straatgodsdienst kan toelaten, met ’t oog op de bepalingen
der Grondwet, waarin men aanleiding vindt om de pro
cession der Katholieken langs de straten te verbieden. Ik
zie in dit oogluikend toelaten van deze Groote-Markt-
godsdienstoefeningen den kiem voor de erkenning van ’t
beginsel der „ongelijkheid’’ voor de wet; maar bovendien
is zulk straatvertoon mijns inziens nadeelig voor den eer
bied dien de menigte nog voor den godsdienst koestert.
Niet omdat de predikant aan de stadspomp geen sierlijk
dialekt heeft en zijn „lieve vrienden” daardoor geen res
pect zou inboezemenwant wat hij aan schoonheid van
taal mist, wordt ruimschoots opgewogen door den popu-
lairen vorm zijner preêken. Zoo hoorde ik hem onlangs
het volgende tot de menigte zeggen
„Ik heb een winkelier gekend, die ’t heel hard te ver-