116
DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
maar zich enkel en alleen met Schiedammer vocht „ge
voed” heeft. Aan de geneesheeren zij de beslissing der
vraag, of dit mogelijk kan zijn.
Het opmerkelijkste in dezen geleerden dronkaard is
zijn politieke rigting. Hij is een volbloed communeman
en maakt daarvan geen geheim. Als hij flink in de wolken
is, plaatst hij zich gewoonlijk in ’t midden van de Groote
Markt en begint tegen drie of vier jongens of ambachts
lieden te oreeren
„Mijne Heeren, laat ik U zeggen waarin het kwaad
schuilt.
De groote heeren zijn de pest en verdoemenis der
maatschappij; omdat zij den burger, U en mij, onder
drukken en wijn zuipen van ’t zweet en bloed der armen.”
Hier neemt de spreker zijn stok op en slaat er links
en regts meê tegen de keisteenenen dan vervolgt hij
„La commune seule nous peut sauver messieurs, dat wil
zeggen: alleen de commune kan ons redden. Ja, mijne
heeren, ik spreek uit volle. Inmiddels komen een paar
nachtwachts of agenten van politie den redenaar be-
toogen, dat hij alleen binnenshuis dergelijke ovatiën mag
houden en zij bieden hem dan de gelegenheid daartoe
aan, door hem naar het sierlijk gebouw op de Groen
markt, tegenover het koffyhuis de Gouden Kroon te
geleiden.
Eerst doet hij hun bescheidenlijk opmerken, dat ze
kunnen
tuiging, dat de „heeren dienaren van policie flinke
goede kerels” zijn en
om zijn roes uit te slapen, ten einde des morgens vroeg,
na honderden verzekeringen van „innige hoogachting
en respect voor de heeren van de policie” zijn „lessen”
weer te gaan geven.
De Haas is misschien de eigenaardigste, maar tevens
„stken”, doch spoedig komt hij tot de over-
en
hij laat zich gewillig wegbrengen,