DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
I24
politie ook reeds deze eigenaardigheid had, van onzicht
baar te zijn waar zij zoo bijzonder gewenscht werd,
groeide die bende steeds aan tot de woning van den
held. Eens, toen hij op de Prinsengracht woonde, had
die gedwongen optocht den Haagschen Don Quichot zoo
woedend gemaakt, dat hij, thuis gekomen, twee pistolen
greep en de bijeengescholen menigte dreigde, op haar te
zullen schieten indien zij niet uiteenging.
Roesgen von Floss had een flink, mannelijk voor
komen, en behalve zijn verwaanden gang en het hoofd
dat hij zeer hoog droeg, zoude zijn uiterlijk de aandacht
van het straatpubliek niet zoo getrokken hebben. In dien
tijd, onder de Regeering van Koning Willem den Tweede,
was het een bloeiend tijdvak voor onze schilders, die
toen een vroolijk leven leidden, dat geheel en al aan de
jolige bentgenooten uit de 17e eeuw herinnerde, waarvan
Houbraken en Van Gooi ons zoo onderhoudend weten
te vertellen. Sam Verveer, Waldorp en Nuijen, een trio
welks vroolijkheid en geest hunne petillante kunst evenaarde,
hadden gezamenlijk éen groot atelier in de zoogenaamde
„Loterijzaal” op het Binnenhof en hielden daar zulke
jolige bijeenkomsten, dat het meer afgemeten, deftige,
jonge geslacht van den tegenwoordigen tijd, hetwelk bij
zijne geboorte reeds 25 jaar oud schijnt te zijn, zich
ternauwernood een denkbeeld van zulk eene uitgelaten
heid kan vormen.
In de „Fransche kast” (Café francais) op het Plein
bij Peeters, een veertigtal jaren geleden het meest be
zochte en geroemde koffiehuis, welks punch ver buiten
de grenzen der residentie zijn goeden naam had uitge
strekt, had de levenslustige schildersbent haar vast ver-
eenigingspunt, waarbij de bouillant Achille Roesgen van
Floss zich menigmaal aansloot, ondanks de plagerijen
en fopperijen waarmede hij vervolgd werd.