DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW.
139
Van waar zij komen
Waar zij blijven?
Zij zijn er geweest.
De modistes nemen dergelijke individuutjes gedurende
eenigen tijd in dienst om boodschappen te doen.
Bij massa’s loopen zij in den Haag rond, tusschen den
leeftijd van 9 en 15 jaren, met een verflenst hoedje op
een verwaarloosd hoofd, een armzalig katoenen jakje, dat
vele open naadjes en gaatjes heeft, en een opgewipte
heup van ’t dragen der doos.
Zoo slieren zij met kapotte laarsjes, waar de nattigheid
doorsijpelt, langs de straten, overdag om de klanten de
hoedjes en japonnetjes thuis te brengen en ’s avonds om
de Spuistraat onveilig te maken met andere zusters.
't Zijn lastige insecten van een mindere orde dan de
mugjes, maar toch eigenaardig aan deze verwant.
Nu ik zoo in dit gezelschap verzeild ben geraakt en
daardoor onwillekeurig denk aan een minder genre van
meisjes dat zich in alle steden vertoont, in Den Haag
voornamelijk ook de Spui- en Veenestraat tot operatie
basis heeft, denk ik eensklaps aan een gedecideerd
Haagsch type, die eenmaal de bedoeling heeft gehad
schilder te worden, als zoodanig nooit beroemd is geweest,
maar daarentegen een zekere Haagsche vermaardheid
heeft verworven van zonderling, of liever van een man
die zich gansch niets aantrok van wat men noemt
etiquette.
Echte Hagenaars begrijpen natuurlijk dat ik Jantje
Heppener bedoel, op wiens bijzondere liefhebberijen en
tijdverdrijven, naar ik bemerk, reeds niet onduidelijk is
gezinspeeld in hetgeen ik vermeldde als de aanleiding
om aan hem te denken.
Maar die vlug opgeschreven woorden, die alleen de
bedoeling hebben den man te typeeren zooals de meesten