143 in wilde ik over een DE HAAGSCHE TYPEN IN DE I9E EEUW. En nu wilde ik u bij ’t scheiden van de markt nog spreken over een algemeen type dat onze fraaie stad ontsiert, de voorovergebogen jongeling (de vermoeide lijn in onze nieuwste architectuur) die flirt en fietst en in zijn vrije oogenblikken het gymnasium bezoekt met een omgeslagen broek en een blik van hoogmoedswaanzin. Het verhaal der uitlegging zat (en zit waarschijnlijk nog) zoo vast en zeker in elkaar en zoo onwrikbaar in de hoofden der rondleiders, dat de een slechts behoefde te zeggen bij het overgeven van zijn commando: „de sporen om den ander onmiddellijk te doen vervolgen „van het bloed kan men nog aan den wand zien De wandeling eindigt gewoonlijk met een bezoek aan de kamer, vanwaar men een gezicht heeft op de Plaats, waar vroeger het beruchte „Groene zoodje” was. Bij een mijner bezoeken hoorde ik toen eens een juffrouw met een karrebies vragen „Wat zeit ie daar nou weer?” „Een zoodje” antwoordde een ander belanghebbend bezoeker die ook niet precies de beteekenis van die laatste woorden in verband met de Hollandsche geschiede nis kon brengen. „Een zoodje?” herhaalde de juffrouw van de karrebies, „Nou, hij heit wel gelijk, ’t was me een zoodje in dien tijd, ’k heb er al zes verrel te veel van; ’t is goed om je beroerd te maken.” Als de goede man dit succes van zijn voordracht dan weer eens genoot, stond zijn snor eensklaps veel steiler; misschien verbeeldde hij zich dan wel, dat al die gruwelen op zijn last waren gebeurd en Enfindaar nam hij er dan eentje op Vijverzicht.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 154