DE HAAGSCHE TRAM, 1864—I904. 149 Er waren verschillende omnibusdiensten, die in de vorige eeuw, min of meer gebrekkig, de communicatie tusschen den Haag en Scheveningen onderhielden. Onder het opschrift: „Een gelukkige dag te Schevenin gen” vangt Mark Prager Lindo (de oude Heer Smits), de Vader van onzen Directeur der Gemeentewerken, zijn bezoek aan Scheveningen aan met: „Het is voor een bejaarden Amsterdammer nog al een klim, maar ik ben er toch: namelijk boven op een der omnibussen van Koens op de Plaats in den Haag, op weg, of liever, hopende spoedig op weg te zijn, naar Scheveningen.” En zoo vertelt hij ons dat de bank breed is, dat er eindjes karpet op liggen, dat de conducteur nu en dan op zijn hoorn blaast om ten slotte tegen den koetsier te zeggen: „Rij maar op, Jan”. Behalve stof en wind zegt hij is zulk een tocht alleraangenaamst. Men zou allicht meenen, dat men onder zulke omstan digheden reikhalzend uitzag naar hen, die de gelegenheid aanboden om op betere wijze Scheveningen te bereiken. De geschiedenis zou echter leeren, dat het nog ver scheidene jaren zou duren alvorens de middelen van verkeer verbeterden. In de zitting van den Haagschen Gemeenteraad van 29 Maart 1859 wordt voorgelezen een request van Cornells Soetens, wonende te ’s-Gravenhage, zoo voor zich als namens zijn fina,ntieele vrienden te Parijs en te Londen om concessie voor eene Railroute van 's-Gravenhage tot het Stedelijk Badhuis en het Etablissement van Maas (het tegenwoordige Zeerust). De volgende weg zou door hem genomen worden Van af het Smidsplein door de Kanonstraat, Koninginne gracht en den nieuwen weg tot aan het Badhuis. Onder meer verzocht hij den grond waarover „de paardijzerbaan” komt te liggen, kosteloos te mogen ge-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 160