DE HAAGSCHE TRAM, 1864—I9O4. 150 bruiken, terwijl hij bereid was tol te betalen evenals de gewone rijtuigen. Hij verbindt zich gedurende het badseizoen 14 rijtuigen in elke richting, alzoo in het geheel 28 rijtuigen daags te doen loopen en bij drukke dagen „zoover als de voorhanden rijtuigen, paarden en het personeel zullen strekken”. De concessie werd verzocht voor 50 jaren met uit sluiting van alle dusdanige ondernemingen (stoomspoor- wegen uitgezonderd) en de prijzen der plaatsen „in fraaie zachtveerende rijtuigen” werden gesteld op 25 cent binnen en I2t/2 cent bovenop. Ja, Soetens ging in zijn ijver zoo ver, dat hij bereid was de tram door te trekken van af het Hotel Maas tot bij de aanlegplaats der stoombooten voor het geval, dat de haven tot stand kwam. Nu had hij zich reeds het vorig jaar tot Burgemeester en Wethouders gewend en deze hadden hem te kennen gegeven dat geene beschikking op zijn verzoek kon genomen worden alvorens men had onderzocht of de circulatie der gewone rijtuigen niet werd belemmerd. Daartoe had hij een proef moeten afleggen over eene lengte van 25 Nederlandsche ellen op eene daartoe aan gewezen plaats, welke proef voldeed. B. en W. stelden dus voor de concessie te verleenen, behoudens enkele wijzigingen. Men verlangde als uitgangspunt de Prinsesse- gracht bij de Kanongieterij, terwijl men vreesde dat de Wassenaarsche straat te Scheveningen te smal zou zijn om de tramwagens tot bij Maas te brengen. Wijsselijk wilde de Raad zich niet aan een langer termijn dan van acht jaren binden, terwijl de concessie verviel indien de railroute binnen een jaar niet in exploitatie zou zijn. Ten slotte werd eene borgstelling van f 1000 vereischt. Was het wonder, dat de Heer Maas zich nu met een adres tot den Raad wendde waarin hij zich beklaagde

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 161