I55 DE HAAGSCHE TRAM, 1864— I904. Art. 9. Ten aanzien der plaatsing van bureaux en het maken van halten of stations, moet de concessionaris zich gedragen naar de voorschriften, welke door of van wege Burgemeester en Wethouders zullen gegeven worden, terwijl van al de gebouwen en lokalen, welke te dienste der onderneming mogten noodig zijn, de teekening vooraf ter goedkeuring aan Burgemeester en Wethouders moet worden aangeboden. Art. 10. De concessie voor den aanleg en exploitatie van dit paardenspoor wordt verleend, met uitsluiting van alle dergelijke spoorondernemingen (stoom-spoorwegen uitgezonderd) voor den tijd van tien achtereenvolgende jaren, ingaande den i Mei 1861 en eindigende den laatsten April 1871, met voorbehoud om haar daarna zonder die uitsluiting te laten voortduren. De onderneming is verpligt, in die eerste tien jaren alle verbeteringen, die met opzigt tot haar systeem van vervoer worden uitgevonden, dadelijk toe te passen, wanneer het Gemeentebestuur dit verlangt. Art. 11. De onderneming, den i Juni 1862 niet in werking zijnde, is de concessie zonder eenige in verzuim- stelling vervallen. Art. 12. De concessionaris stelt, ter verzekering der rigtige nakoming van de voren gemelde voorwaarden, binnen eene maand na de wederzijdsche aanneming dezer concessie, eene cautie in effecten ter waarde van ƒ1000. waarvan de rentecoupons strekken ten behoeve der onderneming, behoudens het geval bedoeld in de volgende alinea. Gemelde cautie vervalt ten voordeele der Gemeente, indien de onderneming met den 1 Juni 1862 niet in volle werking is.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 166