156 DE HAAGSCHE TRAM, 1864— I904. De effecten, voorzooverre zij niet zijn aangewend tot rigtige naleving van de vorengemelde voorwaarden, zullen hem worden teruggegeven na den afloop der concessie, zoodra de Gemeentegronden en eigendommen weder in een behoorlijken staat zullen zijn opgeleverd.” Dat B. en W. dit ontwerp maakten, was dus een groote stap in de goede richting en in de zitting van 16 April 1861 werd, behoudens enkele geringe wijzigingen, het •ontwerp met 24 tegen 4 stemmen aangenomen. Gedeputeerde Staten wenschten echter de beslissing te verdagen in verband met de aanhangige overwegingen omtrent de richting van den spoorweg naar Woerden eerst in September kwam die goedkeuring met het gevolg, dat Soetens zich op 1 Juni wederom tot den Raad wendt met het verzoek om, zoodra de railroute tusschen de Boschbrug, het Badhuis en Scheveningen in ■exploitatie zou zijn, een tweede lijn van Scheveningen langs den ouden weg naar de Plaats te mogen aanleggen ten einde de bezoekers van het strand het genot te ver schaffen langs den eenen weg er heen te gaan en langs den anderen weg terug te komen. Voorts verbindt hij zich, indien zulks mocht worden verlangd, op de drukke uren van Zon- en Feestdagen, de rijtuigen der onderneming stapvoets door Scheveningen te doen gaan. Hij eindigt met den Raad er op te wijzen, dat deze toch niet langer de Hofstad moet priveeren van een versneld, aangenaam en goedkoop middel van permanent verkeer. In de zitting van 4 Juni stelt de Burgemeester, Jhr. Mr. F. G. A. Gevers Deijnoot, voor afwijzend te beschik ken op zijn adres tot het leggen van spoorstaven in of langs den Scheveningschen straatweg, met welk voorstel de Raad zich, ondanks het betoog van den Heer Eijssell met 21 tegen 6 stemmen vereenigde.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 167