DE HAAGSCHE TRAM, 1864—I9O4.
164
„Het was eene gelukkige gedachte van de „Algemeene
Nederlandsche Railroute Maatschappij” om den togt
naar het, vooral in den zomer zoo uitlokkende dorp
Scheveningen en het Badhuis voor de duizenden, die
gaarne daar vertoeven, zoo aangenaam mogelijk te maken.
De dienst, door haar heden met dat doel aangevangen
in rijtuigen, wier comfort niets te wenschen overlaat en
met paarden van het uitmuntendst ras bespannen, is
onder gelukkige auspiciën begonnen.
Het laat zich allezins verwachten dat deze nieuwe dienst,
vooral begunstigd door het schoone zomerweder, zich in
groot succes zal mogen verheugen en het getal vergrooten
van hen, die zich in de weelde van het Scheveningsche
zeestrand willen verlustigen”.
In September 1867 ontvangt de Raad eene mededeeling
van de heeren E. Scholder, C. L. Windt, J. L. Muijser,
F. J. Behr en D. Romijn dat zij bij acte van 4 Juli
van dat jaar ten overstaan van notaris Wiercx hebben
opgericht eene naamlooze vennootschap genaamd
„Haagsche Tramway Maatschappij”, welke treedt in alle
rechten en verplichtingen van de te Londen gevestigde
„Dutch Tramway Company limited”, (zie Staatscourant
van 17 September 1867, no. 220).
Volgens de overlevering had Romijn, de tolpachter
aan den Ouden Scheveningschen weg aanteekening ge
houden van het aantal passagiers.
bestaan. Een nieuwe directeur zal aan het hoofd der
onderneming komen te staan, die door uitgifte van
nieuwe debentures, zooals men zegt, trachten wil de
noodige fondsen bijeen te krijgen om aan de zaak eene
fiksche uitbreiding te geven, welke zij eigenlijk van den
eersten dag af had moeten hebben”.
In het Dagblad van 21 en 22 Mei 1866 lezen wij: