DE HAAGSCHE TRAM, 1864-I9O4. I7I van elec- eene per kilometer waren onder meer de bezwaren door haar te berde gebracht. Vernieuwde onderhandelingen leidden tot geen resultaat totdat in 1886 door B. en W. werd medegedeeld onder welke voorwaarden de Société Générale de Chemins de fer économiques, gevestigd te Brussel, bereid was de bestaande tramconcessie over te nemen en te hervormen in eene Nederlandsche Maat schappij met zetel te ’s-Gravenhage en bestuurd door een Raad van Commissarissen, waarin drie of meer Nederlanders zitting zouden hebben. De concessie omvatte de reeds vroeger genoemde lijnen; verder inkrimping der lijn Loosduinsche brug Plein tot bij het Raadhuis, ten einde beter de verbinding Plein Prinsestraat Laan van Meerdervoort tot stand te brengen. Eerst als de Maatschappij zekerheid had dat de concessie voor 40 jaren loopt, kon zij met gerustheid haar kapitaal in de zaak steken zoo heette het. En de vergunning verviel immers wanneer de zetel der Maatschappij niet in den Haag was gevestigd of de meerderheid van het bestuur niet uit Nederlanders bestond. En artikel 2 bepaalde dat de Gemeenteraad na verloop van elke 5 jaren na de dagteekening der concessie de maatschappij kan verplichten tot aanleg en exploitatie van tramlijnen, strekkende tot uitbreiding van het tram- wegnet, met dien verstande dat het geheele net aan de Maatschappij opgelegd, niet meer uitgebreidheid verkrijge dan 1 Kilometer per 7000 inwoners. „Dit hooggeroemde voordeel” zei de Heer Mouton in de zitting van 3 Augustus 1886 zal het best in cijfers naar waarde zijn te schatten en daar het tramwegnet ongeveer 20 kilometers bedraagt en onze bevolking 140.000 inwoners telt, is het tramwegnet juist in den toestand waarin men het zal willen handhaven. Na langdurige discussies werd het gebruik

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 183