DE HAAGSCHE TRAM, 1864— I904. 175 velerlei lijvige van nieuwe lijnen, omtrent de invoering van nieuwe tarieven, enz. kon men niet tot eenstemmigheid geraken. Een belangrijk punt was het recht van naasting, dat volgens de Commissie aan de Gemeente moest worden toegekend onder voorwaarde dat daarvan de Maatschappij ten minste een half jaar te voren kennis droeg en dat de Gemeente zou hebben te betalen de commercieele waarde van de concessie tot en met 31 December 1926. Onder commercieele waarde wordt begrepen de te maken winst. Verder zal de Gemeente betalen de te maken onkosten, benoodigd voor den aanleg en de exploitatie van nieuwe lijnen en uitbreidingen, een en ander ver minderd met de op dat tijdstip daarop gedane aflossingen en afschrijvingen. De commercieele waarde worde vóór het aanvaarden van de concessie vastgesteld door drie deskundigen van wie elk der partijen er een aanstelt terwijl de derde door beide partijen, of door gemis aan overeenstemming, door den kantonrechter wordt benoemd. De Maatschappij antwoordde dat zij geene verplichting op zich kon nemen om binnen 18 maanden na de dag- teekening der concessie gereed te zijn met nieuwe lijnen waar zij gevaar liep dat de vergunning werd ingetrokken. Ook de invoering van nieuwe tarieven was afhankelijk van de vermeerdering van het aantal dubbele sporen en wissels. De grootste moeielijkheid was het recht van naasting. De Maatschappij wilde dit beginsel wel aanvaarden na eene 20 of 25 jarige exploitatie op de voorwaarden, die bij naasting van spoor- en tramwegen algemeen gebruikelijk is, waarbij men moet rekening houden met de kapitalisatie der netto ontvangsten in verband met den nog onverstreken duur der concessie. Ten slotte achtte de Maatschappij het trolley-stelsel verre te verkiezen boven de gastractie. Wij zullen niet stilstaan bij de vele en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 187