194
DE OPRICHTING VAN HET CORPS, ENZ.
lieden en corps naar de Prefecture. Na zich aldaar bij
den onder-prefect gemeld te hebben, reden zij in rijtuigen
naar het Huis in Jt Bosch waar den Prins Gouverneur-
Generaal toen verblijf hield en hen dien dag zou inspec-
teeren. De beide daarop volgende dagen werden door
van Driel besteed met het nemen van rijlessen, waarvan
hij reeds de eerste les achter den rug had. Den aósten
moest hij zich wederom vervoegen op het Huis in ’t Bosch.
Over zijn wedervaren van dien dag zullen we hem zelf
het woord geven.
26 Mei. „Ging ik volgens de uitnoodiging van den
Prins naar den Haag, daargekomen zijnde ging ik na
de Prefecture, alwaar de onder-Prefect ons dadelijk ver
zocht om in koetsen te treden ten einde naar den Prins
te rijden. ZEd. verzocht mij met nog vier anderen in
zijn koets te klimmen, hetgeen wij ook deden, doch
eer ik ging zitten had ik het ongeluk om met mijn
lange scherpe sporen in de kuiten van den onder-prefect
te prikken zoodat ZEd. schreeuwde van de pijn en zijne
mooije zijden kousen wierden hier eenigsinds door ge-
derangeert. Wij arriveerden eindelijk bij de Prins alwaar
wij alle in de eetzaal die zeer prachtig is gebracht
werden. Aan de tafel bevonden zich, behalve de Prins,
nog twee generaals, verscheidene officieren en omtrent
25 Gardes d’Honneur. Op de tafel in het midden stond
een zeer schoon en groot zilver blad dat omtrent de
lengte van vier en de breedte van twee voeten had,
rondom dezelve stonden schoone pragtige marmeren
vazen, waarin de uitgesogste bloemen stonden. Er was
op de tafel alderlei soorten van spijzen, niets kon men
opnoemen of het stond er, een ieder nam wat hij verkoos,
doch zoodra had men de vork of lepel niet nedergelegd
of de knegt die agter stond nam hetzelve (met al wat
er op was) weg en gaf een schoon bord in de plaats.