HOOGE RAAD EN HOF.
204
aan het Hof, als rechtsprekend college, eenige bemoeiing
betreffende de inwendige administratie en politie der
gemeente toekwam. Juist op dit laatste punt handhaafde
het Hof eene uitgebreide bevoegdheid tot het uitvaardigen
van „Publicatiën, Notificatiën, Interdicten en Waarschuwin
gen tot bevordering van betere Executie der Landwetten,
tot Wering van openbare Ergenissen, zoo ten aanzien
van den Staat als van de Religie, tot conservatie van
de publique Rust en tranquiliteit en Afkeeringen van
Onrust en Onvrede in den Lande, tot Bewaring en
Voorstand van de Hoogheid en Heerlijkheid van den
Souverein, en tot Maintien van het verschuldigd Ontzag
voor deszelfs Wetten en Bevelen”. Bovendien rekende
het Hof een deel van den Haag geheel onder zijne
jurisdictie en administratie, namelijk de vergaderplaatsen
van Hunne Groot Mogenden en andere Provinciale en
Generaliteits-Collegiën, het geheele Binnen- en Buitenhof
en de Dependentiën daarvan, d. w. z. de Lange en
Korte Vijverberg, Vijver, Plein, Lange en Korte Voorhout,
Hooge Nieuwstraat, Kneuterdijk, Plaats en omstreken en
het Bosch, wijl dit alles vroeger tot het Grafelijk Paleis
had behoord. Anders dan men zou verwachten, verloor
die strijd, zoowel op judicieel als op administratief gebied,
onder den invloed der nieuwe denkbeelden niets van
zijne scherpte.
Het Hof had den ondergang der oude Republiek
overleefd. Niet zoo de Hooge Raad. Deze laatste, het
hoogste rechtscollege in Holland, Zeeland en West-
Friesland, door Willem I in 1582 gesticht ter vervanging
van den Hoogen Raad te Mechelen, was als een der
eerste offers der Revolutie gevallen „tot menagement
van ’s lands financiën en tot verkorting der processen”;
op Zaterdag den roden October 1795 was hij zonder
eenigen luister ten grave gedragen. Zelfs de afdoening