HOOGE RAAD EN HOF. 205 der loopende zaken was hem niet gelaten, maar opge dragen aan eene Commissie uit het Hof. Het Hof daarentegen was in onveranderden vorm blijven voort bestaan, alleen was natuurlijk het personeel „omgezet” naar den gewijzigden stand van zaken, wijl nagenoeg alle leden „bijzonder voor, in en na de bekende omwen- „teling in den jare 1787, zeer voorname werktuigen „waren geweest in de handen van den toenmaligen ’s Lands „Geweldenaar Willem den Vijfden, mitsgaders in die „van zijne heerschzuchtige Huisvrouw.” Ook de naam werd veranderd, in plaats van „Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland”, heette het voortaan „Hof van Justitie over de voormalige Gewesten Holland en Zeeland”. Den titel „Departementaal Gerechtshof van de Delf”, welke de Constitutie van 1798 en de daarop gebaseerde rechter lijke indeeling aan het Hof toedachten, heeft het nooit gedragen, daar, vóór de invoering ervan, de Constitutie van 1801 tot de oude benamingen terugkeerde. Sinds de opheffing van den Hoogen Raad waren diens bevoegd heden voor het grootste deel op het Hof overgegaan en wees het voortaan „bij arrest” d. i. in hoogste ressort, natuurlijk niet langer „in naam en van wege de Hooge Overheid en Graaflijkheid van Holland, Zeeland en West- Friesland” maar „van wege het volk van Holland en Zeeland”, later na de zegepraal der Unitarissen, in „naam van het Bataafsche Volk”. Tegelijk met de rechtspraak had het Hof de lokalen van den Hoogen Raad over genomen, zoodat bij den aanvang der i8e eeuw de Zuid-Oosthoek van het Binnenhof bijna geheel door het Hof werd bezet. De Gevangenpoort en eenige vertrekken van het Mauritshuis dienden voor de opsluiting van’s Hofs gevangenen. Het Hof hielp natuurlijk ijverig mede om alles, wat aan den verdreven ’s Lands Geweldenaar herinnerde, op

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 217