2o8 HOOGE RAAD EN HOF. pensionaris, alles zonder resultaat. Ofschoon het Hof geleidelijk wel eenige zijner oude praerogatieven prijsgaf, heeft het tot het einde toe zijne historische positie gehandhaafd en nimmer de gelijkstelling met de andere Hoven aanvaard. Van de opvolgende wisselingen in het Staatsbestuur ondervond het Hof weinig invloed: den geest, die het grootste deel der Natie bezielde, en welke het volk deed dansen om den vrijheidsboom met hetzelfde enthousiasme of ten minste met dezelfde bereidwilligheid, waarmede het Rutger Jan Schimmelpenninck, Lodewijk Napoleon en het Keizerrijk begroette, dienzelfden geest vindt men ook in het Hof terug. Dezelfde patriotten, die in 1796 hunne opwachting maakten bij de Nationale Vergadering, trekken in 1805 in statiekoetsen naar den Raadpensionaris, in 1806 naar Verheull en Koning Lodewijk, in 1810 naar den Prins Algemeenen Stedehouder, om telkens aan den nieuwen drager van het gezag hunne eerbiedige hulde te brengen. Achtereenvolgens wordt de rechtspraak uitgeoefend van wege het Volk van Holland en Zeeland, in naam van het Bataafsche Volk, van den Koning en van den Keizer. De vorm der rechtspleging bleef overigens geheel dezelfde als in de oude Republiek: nog tot in het Keizerrijk werd recht gesproken volgens de Instructie van Keizer Karei van 20 Augustus 1531. De onrustige geest van Lodewijk verdreef het Hof uit zijne oude woonplaats in het Binnenhof, 14 Augustus 1806 verhuisde het naar 't Oude Hof in het Noordeinde, waar het de vertrekken aan de achterzijde tot zijne dispositie kreeg. Hier bleef het tot aan zijne opheffing zijn zetel behouden. Op den z8sten Februari 1811 des avonds te zeven uur had de laatste vergadering plaats. Twee dagen te voren had reeds de bekende advocaat Mr. Van der Linden namens de Balie afscheid genomen. In die laatste vergadering

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 220