HOOGE RAAD EN HOF.
223
De zucht tot „restaureeren” heeft de toch reeds door
ouderdom verzwakte gebouwen, naar het schijnt, geheel
bouwvallig gemaakt, zoodat bij de behandeling van zaken,
waar veel toeloop van publiek wordt verwacht, het aantal
toehoorders of toeschouwers in de publieke tribune tot
vijftien wordt beperkt. Het verlangen naar meer ruimte,
meer soliditeit en minder tocht zal binnenkort het Hof
uit zijn ouden zetel verdrijven; moge de oude historische
lokalen eene hun waardige bestemming verkrijgen
Den Hoogen Raad werd het in de oude Pijnkamer
al spoedig te benauwd. Reeds in 1845 richtte de Raad
een verzoek aan de Regeering om een waardiger ver
blijfplaats dan het onoogelijk gebouw in den „hoek zonder
naam” van het Binnenhof hun bood. Nadat er eerst sprake
van was geweest, dat Koning Willem II het Paleis
op het Plein, door hem als Prins van Oranje bewoond,
aan den Hoogen Raad zou afstaan, later het Departement
van Oorlog als toekomstige verblijfplaats werd aangewezen,
werd eindelijk in 1859 de zaak door den wetgever ter
hand genomen en werden de noodige gelden toegestaan
voor een nieuw, het hoogste rechtscollege waardig gebouw,
op te richten in een tuin aan de Westzijde van het Plein.
De bouw begon in Maart i860 en in September 1862
was op het Plein het gebouw verrezen, dat volgens velen
meer een monument vormt ter gedachtenis van den
eigenaardigen bouwstijl van een bekend bouwmeester,
dan een grootsche tempel der Gerechtigheid, in zijne
strenge lijnen het symbool der boven allen en alles
tronende geblinddoekte Godin. De bouw was geraamd
op 150,000.— en kostte natuurlijk belangrijk hooger,
f 222,000. Eerst op 12 Mei 1864 had de eerste
zitting van den Hoogen Raad in het nieuwe gebouw plaats.
Het is hier niet de plaats in eene beoordeeling te
treden van de vraag, of de inrichting van ons rechts-