ENKELE AANTEEKENINGEN, ENZ.
233
„stille wakers”
12
hunne prille jeugd, het deuntje, waarmee men de kinderen
naar bed poogde te krijgen, als zij beefden voor ’t hooren
naderen van den gevreesden „klapperman”
Zou ik voor den klepper vreezen,
O, die goeie, brave man
Zorgt dat ik gerust kan wezen,
En ook veilig slapen kan
met 18 tegen 12
weer in te voeren.
Er zouden dan 26 klapwakers en
komen.
Het voorstel om de wijkmeesters als politie-assistenten
te wijzen, werd met 19 tegen 11 stemmen verworpen,
heel flauwtjes, doch reeds licht-merkbaar
’48 was al achter den rug, denke men
en daar een „democratisch briesje” op te
steken; wijdt men, althans meer dan voorheen, attentie
aan de belangen der „kleine luyden,” zooals men nu
zoo gaarne zegt
Den 6n April 1852 richt dr. G. H. Mulder een missive
aan den Haagschen Raad, waarin hij er op wijst, hoe
vele agenten gedurende hun langgerekten, afmattenden
Den „braven klapperman” weer te laten klepperen
langs de stil-geworden straten van het blaagje in 1852,
de gemoederen waren over deze quaestie zeer verdeeld.
De heer De Jonge noemde ’t in den Haagschen Raad
een „versleten instelling” weer invoeren, en wees er op,
„hoe de klapwakers zich bij de dieven aankondigen”. Maai
de heer Donker Curtius stelde zich van „stille nacht
wakers,” die „om de beurt hun rondte zullen doen,”
nogal wat voor.
Het eind der discussiën is dan geweest, dat de heeren
stemmen besloten, de „klapwakers”
aan
Nog maar
niettemin
begint hier