ENKELE AANTEEKENINGEN, ENZ.
242
en de politie
hand over hand toe,
Het euvel nam
stond machteloos.
Toen heeft de commissaris Waldeck zeer oude
Hagenaars zullen hem zich kunnen herinneren schit
terende blijken van rechercheurstalent gegeven. Hij ver
momde zich en begaf zich onder de van snoeien verdachten.
Het centrum van 't misdadig bedrijf werd gevonden in
de z.g. jodenbuurt, Voldersgracht c.a. Daar scholen
de leiders van het zaakje. Commissaris Waldeck weet,
in zijn vermomming en vriendschappelijk met de „heeren”
converseerend, een avond of wat, het gansche weefsel
van listig bedrog te bestudeeren. En op zekeren dag
wordt de reeds genoemde buurt door een afdeeling
cavalerie aan alle uithoeken plotseling afgezet
geen levende ziel kon ontsnappen En Waldeck
met de zijnen stormen de verdachte woningen binnen
Ontzettend was, gelijk men begrijpen zal, de wilde
consternatie van de op heeterdaad betrapten; goud en
zilver, in allerlei vormen versmolten, werden in de
privaten, de riolen gesmeten, maar men kreeg de mis
dadigers in handen. Het zeer winstgevende zaakje was
voor goed uit. Een paar van de hoofdschuldigen hebben
den Haagschen ooievaar, zooals die op ’t stedelijk folter
tuig voor „brandmerken” nog te zien is, toen op hun
rug gekregen, ter plaatse waar het schavot werd opgericht,
dus op de Groote Markt.
In de periode der geldsnoeiers ’t was in 1846 en
1847, meen ik wel heeft de toenmalige Haagsche
politie zich dapper gekweten.
Een grooten sprong moet men maken wel van
ruim een kwarteeuw om te komen tot een tweede
„groote zaak”, welke voor de Haagsche politie van
gewicht wasnamelijk den moord, in den nacht van
13 op 14 December 1872 gepleegd op mevrouw de