EEN EEUW GENEESROMMEL.
17
2
collegien naementlick vanden hoogen ende provin
ciale Raeden mitsgaders vanden Luyden vande Reeken-
nige van Hollant de resterende tachtich ponden.”
In 1608 zijn twee stadsvroedvrouwen aangesteld op
60 en 50.
Sedert gemelde jaren vindt men een doorloopende
reeks van stadsdoctoren, -chirurgen en -vroedvrouwen.
De stadsvroedmeester dateert van 1726, toen prof, dr
Thomas Schwencke met het onderricht der vroedvrouwen
is belast. De stadsvroedvrouw „hielp” armlastige barenden,
en werd, zoo noodig, bijgestaan door den doctor en
meester der wijk, niet door den professor. In de gewone
practijk echter was de vroedvrouw verplicht, in tijd van
nood, ’n doctor te ontbieden. Een voorbeeld moge dit
ophelderen. Eén maart 1802 is vroedvrouw Maria Penning,
oud zeventig jaar, veroordeeld tot 74 boete volgens
de ordonnantie van acht september 1727, artt. 12 en 13,
waarbij de vroedvrouw wordt verplicht, als alles niet
in orde is, hulp van een medicinae doctor te vragen
„en wel, zoodra zulks bij onvermogende Lieden is, ten
haaren koste.”
Dit laatste nu gaat zoover als het voeten heeft; in
den regel werd de vroedvrouw pro deo bijgestaan door
’n jong verloskundige. Toen echter de gemeente uit-
gestrekter werd, weigerden de verloskundigen gratis
bijstand te verleenen. De vroedvrouwen staken in het
begin van de hoofden bijeen en klaagden de heeren
aan bij hun chef, zooals zij den inspecteur Egeling
noemden. Deze gaf den vrouwtjes te kennen, dat het
t) Drie juli [786 is zij ook beboet voor 169. Zie mijn
Archiefoogst VII in de Geneeskundige courant van 21 juni ’91
nr 25, waarin over den straks te vermelden meester Geyl te
Scheveningen gesproken wordt.