ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
3°7
en andere vogels door die openingen naar binnen vlogen,
in de kap gingen nestelen en de Zaal te veel bevuilden,
werden zij in 1383 gedicht. Eenige kleine getraliede
raam-openingen bezijden en onder de bordes-trap, dienden
tot belichting van den onder de Zaal gelegen vóór-kelder,
terwijl de sier-nissen naast en boven het roos-venster in
■den topgevel uitgespaard, dezen zijn anders wat al te groote
massiviteit ontnemen. Ook de beide trap-torens zijn met
hetzelfde doel van af 11 M. straat, in twee ver
diepingen afgedeeld, beiden rondgaand met nissen geleed
die der onderste verdieping slechts met één schuinen
kant geprofileerd en zich alle in een dubbel-boogje sluitend,
die der bovenste verdieping echter met twee schuine
kanten en dus iets rijker behandeld en zich in een
-spitsboog sluitend. Smalle licht-spleten dienen tot belichting
der trappen, terwijl bij den noorder-toren onder de bovenste
daartoe iets korter gehouden nis-geleding, eene rij kleine
zeer eigenaardige spitsboog-raampjes is aangebracht, welke
in den zuider-toren worden gemist.
De geheele behandeling van dezen grooten gevel, breed
met inbegrip der torens 24.90 M1. en hoog straat
ruim 30 M1., tot bijna halverhoogte van onderen, vlak,
.stil, ongeleed en massif gehouden, doch daarboven op
het eenvoudigst maar zeer karakteristiek en effectvol
geleed en versierd, die geheele behandeling met inbegrip
zelfs van den ongelijken stand der torens en hun detail-
verschillen, verraadt eene bekwame meesterhand, en toont
dat Gerard van Leijden, van wien wij overigens bijna
niets weten, vóór hem den bouw dezer Zaal werd toe
vertrouwd, stellig vóór dien reeds veel moet hebben gewerkt
en gezien ook.
Tegen den oostelijken eind-gevel bevond zich binnen de
Zaal de groote dubbele schouw of scoerstien en ter weers
zijden van deze een breede boogvormig gesloten doorgang