3o8
ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
met deuren gedicht, toegang gevende tot het daarachter
gelegen oud grafelijk woon-verblijf. Naast dezen schouw
was in 1388 een zoldertje, waarop een „uyrclock” hing
met een beeldje in goud laken gekleed de uren slaande,
terwijl op de vierkante wijzerplaat in elk der vier hoeken
een der Evangelisten was afgebeeld op een veld van
getinceleerd zilver, dat voorzien met eene vergulde zon,
eene maan en sterren, het firmament moest voorstellen;
in het jaar 1454 werd die klok echter overgeplaatst in
mijns heren earner. Oorspronkelijk waren er in dien eind
gevel geen ramen, doch nadat de Zaal door aanbouwing
van lieverlede steeds meer licht had verloren, werden in
dezen gevel lichtramen ingebroken, blijkens de rekeningen,
in het jaar 1462 met nuwes glaes voorzien.
In aansluiting met de beide traptorens van den voorgevel
had de Zaal ter weerszijden een lage uitbouw, breed
nagenoeg een muurvak of 6.80 M1., (buitenwerksch
gemeten) beiden voorzien met eene overwelfde kelder
ruimte en met overboogde doorgangen van uit de Zaal
toegankelijk, wier weergangen echter over die uitbouwingen
doorliepen. Overigens stond de Zaal oorspronkelijk ter
weerszijden geheel vrij en had men van daar uit door
een negental groote zij-vensters, het vrij en onbelemmerd
uitzicht op de zij-pleinen of zij-hoven en op de kapel en
over de meerendeels nog lage dienst-gebouwen heen, op en
over den Vijver en op de dorps-buurt, die zich van lieverlede
vooral zuid- en zuid-westwaarts langs de buitengrachten
begon te ontwikkelen. Die ramen alle breed in den dag
1.67 M. en gemiddeld hoog 4.75 M1., gevat in eene
hoogst eenvoudige baksteenen omlijsting en met een
segmentboog van boven gesloten, hadden oorspronkelijk
een middenstijl met boog-sluiting en met een boogvormig
kalf van gebakken steen, waarbinnen het glas in lood was
opgesloten, door horizontale steun- of wind-ijzers op