ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 319 t) Paul Lacroix zegt in zijn „Histoire des Charpentiers” „on citait parmi les oeuvres qui font la gloire de la charpenterie, une salie a Bourges, la salie du Logys du Roy, qui avait 52 mètres de lonqueur, 20 mètres de largeur et 20 mètres de hauteur, sans qu’aucun pilier, aucun platrage en masquat la magnifique ordonnance. Elle était en bois de chataignier”. Het is mij nog niet mogen gelukken daarvan eene afbeelding te vinden. Padua bezit nog de groote boven-zaal in het Palazzo della Raggione, 100 M1. lang, 30 M1. breed en 30 M1. hoog, met een spitsbogig houten kapgewelf overdekt, A°. 1284 door den architect Roccalica gebouwd, zonder dwars-balken, doch daaren tegen met 2 trekstangen in elk kapgebint. oplangers doen spreken en aan het geheel, zoowel kracht als karakter bijzetten. Op die oplangers werd nu eene dubbele bebording en daarop de beleiing genageld en voorts aan beide dakzijden in elk spant-vak twee dak vensters geplaatst, een groot lichtgevend dakvenster juist binnen den schoor-boog der bovengording en een kleiner dakvenster daar boven. De groote kap, wier zijden eene helling hebben van 615 graad, was hiermede nu gesloten en voltooid en daarmede nu inderdaad een XlIIde eeuwsch meesterstuk van kap-zamenstelling bij die afmeting tot stand gekomen, een meesterstuk werkelijk van hout-bouw, eenig, voor zooveel mij bekend, in West-Europa. Het meesterstuk zit hier niet in rijke of zeldzame bewerking, integendeel, in dat opzicht is deze kap eenvoudig, bij arm zelfs af, feitelijk slechts van kant, niet eens geprofileerd hout; in rijkdom van bewerking munten de Engelsche ziende over kappingen uit, o.m. die van de West-Minster Hall te Londen, die echter eene eeuw jonger is als onze kap, maar het meesterstuk zit hier in de kunst om eene Zaal van 17.90 M1. breedte te overdekken met eene geheel open kap, die zonder balken en zonder tusschen-kolommen en zonder trek-stangen, ineens, zoo maar losweg, tegen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 334