ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
337
Hoe zoo iets toch mogelijk vias,l
18301860 had er
gevoel voor hetgeen
zijn er
meestal
bebording en de beleiing reeds grootendeels verteerd was?
Zóó was feitelijk de toestand ten jare 1859, en de
groote bekapping der Zaal, haar roem en sieraad tevens,
zij was, door opzettelijke verwaarloozing, nu gekomen in
een toestand van gedeeltelijke verrotting, zij dreigde
inderdaad nu voor goed bouwvallig te worden.
Wel in de jaren
bijna niemand ten onzen, 'oog of
er toen nog restte van waardevolle
gebouwen uit ons verleden, honderde merkwaardige ge
bouwen, kerken, raadhuizen, poorten, woonhuizen, enz.
in dat tijdvak gesloopt, om plaats te maken
voor gebouwen welke niet in den schaduw der
weggebrokenen konden staan, bijna niemand ook was
er, die toen nog iets zag in of overhad of gevoelde,
voor hetgeen er nog restte van het oud-Grafelijk kasteel,
's Lands Regeering evenmin, of zelfs nog minder als het
Gemeentebestuur.
Het was de Minister van Financiën, die o.a. in de
zitting der Tweede Kamer van 21 December 1849 ver
klaarde, reeds aan het Gemeentebestuur voorstellen
gedaan te hebben tot slooping der Gevangen-poort, omdat
het hem hinderde, van uit de ramen zijner Departements-
kamer het uitzicht op die poort te hebben. In de zitting der
Tweede Kamer van 17 Mei 1870 werd de wensch tot
slooping dier poort op nieuw uitgesproken, vooral ook,
omdat zij herinnerde aan den moord op de Gebroeders
De Witt, waarop Mr. G. M. van der Linden toen zeer
terecht opmerkte, dat men uit de monumentale geschiedenis
van een land, evenmin als uit hare geschreven geschiedenis,
geene bladzijde mag of kan uitscheuren, omdat zij een
hoogst treurig of in-slecht feit vermeldt. In 1873 toen
Minister Geertsema eindelijk gelden aanvroeg tot restauratie
22