ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 349 Als derde bron noemde ik onze Kroniek- en Geschied schrijvers, zij alle beschrijven echter de Hof-zaal slechts zeer terloops. Alleen A. W. Kroon in zijne „Beschrijving van ’s-Gravenhage”, die in 1852 verscheen, was wat uitvoeriger en hij is trouwens de eerste die ook de Rekeningen ten deele heeft geraadpleegd; de Architectonische waarde der Zaal ontging hem echter ten eenenmale, hij „mist in haar het indrukwekkende van zuilen-gangen, het dak-gewelf is hem te arm, de proportie is slecht, de zijmuren zijn de helft te laag”. Kortom uit een aesthetisch en constructief oogpunt beschouwd, schat hij haar maar laag. Blijkbaar is zijn oordeel over de Zaal van grooten invloed geweest op Rose, die immers aan de Zaal zuilen-gangen gaf, haar dak- gewelf verrijkte met stergewelven en ajour frontalen, hare proportie verbeterde, hare zijmuren in hoogte verdubbelde en in zijne beschouwingen, ongeveer die van Kroon her haalde. Of was dit alles louter toeval? Eene meer speciale Hofzaal-literatuur, dagteekent eerst uit de jaren van haren ramp, 1861—62. Toen was het, dat J. A. Alberdingk Thijm zijn van verontwaardiging tintelende open brief schreef aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen, dat C. Vbsmaer bijna week aan week zijn gloedvolle artikelen in de Spectator schreef, dat R. C. Bakhuizen van den Brink namens de Commissie van onderzoek, zijn die alle plaats hadden in of bij het Binnen-hof, waren de reden, dat dit bij herhaling is afgebeeld, ’t geen vooral niet verminderde toen omstreeks 1820 de steendruk hier in toepassing kwam en toen tegen 1850 de photograaf den teekenaar of schilder kwam vervangen. Al die afbeel dingen te zamen, zij gaven inderdaad een zeer eigenaardig overzicht van de groote vorm-veranderingen welke het oud-Grafelijk Kasteel en daarmede de Groote Zaal, in verloop van tijd heeft moeten ondergaan.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 367