ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 351 eens volledig en met alle zorg beschreven en tot in zijn details behandeld. Ising heeft echter het herstel der Zaal niet meer mogen beleven, waarvoor hij nu anders stellig op nieuw de pen zou hebben opgenomen. Sedert is de Zaal nog kortelijk vermeld in het in 1891 in druk ver schenen „Rapport over de Landsgebouwen”, uitgebracht aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, en voorts in de belangrijke studiën van Jhr. G. G. Calkoen over het Binnen-hof, opgenomen in de uitgaven van dit Genootschap. Uit de bovengemelde drie bronnen nu, kan men eeniger- mate de wederwaardigheden der Zaal afleiden, de rekeningen zij vertellen, wat daarin of daaraan is ten koste gelegd, de afbeeldingen, zij toonen hoe de Zaal door aanbouw in verloop van tijd is veranderd en de schrijvers, zij vermelden enkle der vele gebeurtenissen in of bij haar voorgevallen. Welnu die verschillende gegevens saamvattend, blijkt daaruit ongeveer het volgende Bij hare voltooiing omstreeks het jaar 1280 of later, stond de groote Zaal, behalve aan hare eind- of oost-zijde alwaar zij tegen de toen reeds bestaande torens van het woon-gebouw van Graaf Willem II, het latere Rol- gebouw, is aangebouwd, geheel en al vrij. Eene open bordes-trap lag voor haren hoofd-ingang tegen haren voorgevel, een hoofd-ingang toen gedekt met een op kraagstukken rustend en vooruitspringend dakje, een soort wind- en regen-weer. In plaats van door zware beeren of „pylaernen” werd die voorgevel ter weerszijden afgesloten door een ronden trap-toren, toegang gevende tot de kelders en tot den weergang langs den dakvoet, van welke torens de noordelijke in de rekeningen meest „de clocke-toorn” en de zuidelijke „de pentrye-toern”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 369