28 EEN EEUW GENEESROMMEL. De zieke en sukkelende soldaat werd tot het noodlottige jaar 1672 tegen betaling bij den burger verpleegd; kazernes noch hospitalen bestonden. De krijgsman woonde in de stad en oefende ’n handwerk uit. In den regel had hij ’n huishouden. Het kind, uit wettigen of wilden echt, het geminachte soldatenkind, werd nog in de vorige eeuw regimentskind genoemd. Het was ’n schotsch of onbehouwen product, ’n echte rakker of bengel en gaf den rakker of diender en diens maat, door deFranschen kernachtig pousse-cul gestempeld, de handen vol. De „Schotsche buurt” zal wel het soldatenkwartier bij uit nemendheid zijn geweest. Daar is zijn „Patmos”, daar is hij veilig: „kom maar in m’n buurt, dan zal ikje wel krijgen!” Arme Sintjacobstraat, gezegd paddemoes, eenmaal zoo beruchtToen vocht alles ondereen, stad tegen stad, dorp tegen dorp, buurt tegen buurt; net eender als nu nog de lieve jeugd doet: school tegen school. Drie januari 1673 is het dolhuis, Slijkeinde 2, tijdelijk tot militair hospitaal ingericht, onder leiding van onzen professor dr Johan Stalpert van der Wiel en chirurgijn Cornells van den Hoge, bij vergissing in mijn „Hagedoctoren” van der Hage genoemd. Stadhouder Willem III sticht achtereenvolgens zieken-inrichtingen in de voornaamste garnizoenen, te weten hospitalen en ziekenhuizen gezegd infirmeriën, ’n onderscheiding die tot vóór veertig jaar blijft bestaan. De laatsten dienden tot opneming van schurftigen, lichte venerischen en gering-ongestelden, en bevonden zich in plaatsen met ’n zwak d.i. klein garnizoen. Die inrichtingen raakten gaandeweg in verval, zoodat op woensdag vierentwintig October 1900. Verg. De Natuur 1900, blz. 113, de Geneesk. Courant 1900 nr 23 enz.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 36