366
ENLKE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
van Delf óverkwamen die plancken
die loeyfe. Dus zomers echter,
gezet, welke de
aan het begin der
De wederwaardigheden boven uit een
Zaal uitwendig moest ondervinden tot
XlXde eeuw, zij werkten natuurlijk ook terug naar binnen,
met de ramen toch verloor zij niet enkel het grootste
deel van haar licht, maar tevens haar uitzicht, haar
venster-zitten en ook de zon, en met hare bestemming
als woon- en feest-Zaal van den Graaf, verloor zij tevens
veel van de zorg vroeger bij voortduring aan haar besteed
en verloor zij ook hare meubels en hare wand- en vloer
tapijten en eindelijk Loterij-Zaal wordend, verloor zij
tevens nog haar groote schouw, die met haar hoog en
wild opvlammend knetterend houtvuur en met den rossen
gloed, welke dat vuur in ’t schemerdonker om zich heen
verspreidde en uitstraalde op de daarom staanden en
zittenden, zoo tallooze malen het gezellig middelpunt
had gevormd.
Wel had zij, de Zaal, bij strenge winters, niet tot
woon- en feest-Zaal kunnen dienen, daar zij dan met
haar hooge bekapping, en steenen vloer en groote ramen
te kil bleef, maar toch zoo lang mogelijk bleef zij steeds
dienen, zelfs blijkt uit de rekening van 1387(8 dat men
dien winter een loeyfe maecte in die Zael om op caetsen,
waartoe twee zaeghers
zaechden ghebesicht an
was zij bij voorkeur de Zaal, waarin de Graaf zijn
bezoekers of gasten ontving, zelf verbleef, rechtsprak en
ten gehoore ontving, hen, die met klachten of beden of
om hulpe tot hem kwamen. In den open dubbelen haard,
waarnaast de uur-clocke hing, werd ’s morgens en ’s avonds
niet zelden het daarin hoog opgestapeld fotzeelhout met
„het vier met een ysere panne uter stove in die zael
gedrecht” even aangestoken om het kille en het schemer
achtige wat weg te nemen. Vóór dien haard stond
’s Graven hoghe tafel, met baneken er om heen, met