ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 375 was en begrootingspost, waarin uitdrukkelijk was meegedeeld „dat al het muurwerk onaangeroerd en de vorm en afmeting der spanten behouden zullen blijven”. Dezelfde Minister, die in de zitting der eerste Kamer op 28 December de Zaal verklaarde te zijn: „een der merkwaardigste monumenten van vroegere eeuwen,” en die zelfs warm werd, toen enkle leden haar elke historische en architectonische waarde trachtten te ontzeggen, die zelfde Minister, keurt in blind vertrouwen op zijn architect dit bestek goed, en laat hem diezelfde Zaal vernielen. Te vergeefsch opende C. Vosmaer in de Spectator van 13 Januari 1861, N°- 3, de reeks zijner merkwaardige artikelen over „Het Paleis van klollands Graven in den Haag”, en zegt: „O Koninklijke Akademie, wat hebt gij ter goeder uur nog de Commissie voor het behoud onzer gedenkteekenen in het leven geroepen wat wenschen wij uwer Commissie het slagen harer pogingen toe, en de macht om te waken over onze, monumenten en onze oude kunst, als in onze wetgevende vergaderingen woorden klinken, als die van den Heer van Bosse in de tweede Kamer: „ik weet niet ééne roemrijke herinnering aan die Zaal verbonden”, en die van den Heer Schimmelpenninck van der Oye in de eerste Kamer: „een hoop steenen die 600 jaar oud is verdient niet, dat men daaraan de voorgestelde uitgave doet.” Te vergeefsch wendt zich nu dato 13 Maart 1861 het bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam met een adres tot zijn Beschermheer, den Koning, Z. MJs. tusschenkomst verzoekende tot het onver anderd behoud der Oude Zaal (zie bijlage I)de Minister zond dat adres aan zijn architect om advies, die dit met eene Memorie beantwoordt (zie bijlage II), welk antwoord, in hoofdzaak eene wederlegging van de middeneeuwsche

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 396