ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 379 Zie Mr. J. Dirks, Levensbericht van Mr. Schelte Baron van Heemstra, opgenomen in de Handelingen van de Maat schappij der NederlLetterkunde 1865 de goedheid omstreeks Augustus 1861 den Minister ter geruststelling een uitvoerig en inderdaad met veel talent gesteld rapport te doen toekomen over de „Verbouwing van de kap der Groote Zaal", met verzoek: „aan dit Rapport eene voor mij zeer wenschelijke openbaarheid te willen geven”, waaraan voldaan werd, want het verscheen reeds vóór September van dat jaar in druk. Met opzet, heb ik eenigszins uitvoerig stilgestaan bij dit voor de Zaal zóó hoogst belangrijk historisch moment, dat van haar zoogenaamd herstel in 1861, de literatuur uit die dagen is overrijk aan stof daaromtrent en tevens vol gloed en vol warmte, ’t waren inderdaad de eerste dagen van eene herleving der belangstelling in onze oude Monumenten, eene belangstelling, die begon, niet bij de mannen van het vak, niet bij de bouwmeesters, maar bij onze eerste letterkundigen en bij de historici in die dagen. Een enkel woord moet ik echter, alvorens van dit moment aftestappen, nog wijden aan de beide mannen, in wier handen toen het lot der Groote Zaal berustte en beslist werd, aan den Minister en zijn Bouwmeester. Mr. Schelte Baron van Heemstra, geboren 14 November 1807 te Groningen, 1) was eerst Grietman van Oost- Dongeradeel, vervolgens Commissaris des Konings in Utrecht, daarna in Zeeland en van af 22 Februari i860 tot 31 Januari 1862 Minister van Binnenlandsche Zaken; een Fries van afstamming, kon hij, waar hij, ’t zij te recht of ten onrechte oppositie ontmoette, soms een echt koppige Fries zijn, die karaktertrek juist, gevoegd bij een tweede, dat waar hij iemand vertrouwde, deze dan ook over zijn volle vertrouwen beschikte, waren de oorzaak

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1905 | | pagina 401