386
ENKLE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
door den Minister van Binnenlandsche Zaken ten behoeve
der Zalen uitgetrokken, afgestemd. In de zitting van 20
December daaraanvolgende, bevestigde de Heer van der
Sleyden nader, ’t geen hij in de Memorie van Antwoord
aan de Kamer had meegedeeld, dat hij de restauratie
dier Zalen ter hand zou nemen en daarbij ook het advies
van andere deskundigen zou in winnen, dan alleen dat van
den Rijksbouwmeester, speciaal belast met de zorg voor
de Landsgebouwen.
Het adres aan H. M. de Koningin-Regentes gericht, het
had doel getroffen, zoowel de beide Kamers der Staten-
Generaal als de betrokken Minister, hadden zich bereid
verklaard tot restauratie, niet enkel der Groote Zaal, maar
ook tot die aan het Rol-gebouw, dochheel warm
was het Departement van Waterstaat toen juist nog niet
voor die restauratie, het had ze aanvaard hoofdzakelijk uit
beheers-behoud, veel meer ook niet, èn het was
dan ook eerst op den i2en September van het jaar 1896,
dat de Minister overging tot de benoeming eener Com
missie, „om hem van advies te dienen in zake het onder
houd en de eventueele herstelling der Grafelijke Zalen”,
eene Commissie bestaande uit de Architecten C. Muysken,
F. J. Nieuwenhuis, D. E. C. Knuttel en C. H. Peters,
welke Commissie den 2en October d. a. v. werd ge
ïnstalleerd en waaraan op den igen November 1897 nog
werd toegevoegd de architect Dr. P. J. H. Cuypers.
De taak dier Commissie bestond aanvankelijk alleen
in onderzoek en in het in teekening doen brengen van
het onderzochte, want eerst ten laste van het dienstjaar
1898 werd voor de Grafelijke Zalen een klein bedrag
beschikbaar gesteld, groot fl 2000.— tot herstel van
bouwvallige gedeelten van het Gerechtshof. Het onderzoek
der Commissie was echter verre van gemakkelijk en
eenvoudig, want alle lokalen in en om die Grafelijke