396
ENKELE BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ.
’s-Gravenhage, December 1904.
C. H. Peters.
van Houten de Grafelijke Zalen onder de Historische
Monumenten had willen opnemen. Doch op het lot dier
Zalen had die afstemming gelukkig geen invloed meer,
integendeel, bijna eenstemmig verhaarde de Tweede Kamer
zich toen volkomen bereid tot hare restauratie en werke
lijk, zij heeft, evenals de Eerste Kamer, tot heden toe
de opvolgende Ministers van Waterstaat, de Heeren
van der Sleyden, die de restauratie-taak aanvaardde, de
Heer Lely, die haar doorzette en de Heer de Marens
Oyens, die haar, hoop ik, zal volbrengen, trouw gesteund
en hen steeds loyaal de middelen toegestaan, voor dit
groote werk, jaar op jaar gevraagd, een werk, voor ruim
drievierde gedeelte reeds voltooid, ende aloude,
de Groote Zale, zij is nu werkelijk reeds in eere hersteld
De Vereeniging „Die Haghe” van welke, de tijd daartoe
rijp zijnde, den laatsten directen stoot is uitgegaan, en
die door haar adres aan de Koningin-Regentes gericht,
eindelijk de Regeering zoover bracht, zij mag uit dien
hoofde het herstel onzer Grafelijke Zalen gerust op de
lijst harer Goede Werken boeken.